Opa Marinus van Halst (Rien) heb ik nooit gekend. Hij overleed een paar maanden na mijn geboorte. Ik ken hem via de verhalen van mijn moeder. Opa van Halst was veiligheidsinspecteur in de metaal. Hij moest grote ketels van binnen inspecteren, om vast te stellen of het las en klinkwerk goed was.
Wat me vooral van hem is bijgebleven, is dat hij geheelonthouder was. En daarin is hij zeer principieel. Midden in de tweede wereldoorlog is hij actief met bridgen. En niet onverdienstelijk. Diverse keren wint hij toernooien. Zo ook die ene avond. Als blijkt wat de prijs is, dan geeft hij geen krimp. Hij accepteert hem. En neemt hem mee naar huis.
Thuis aangekomen gaat hij naar de keuken, maakt de gewonnen fles jenever open, en giet deze leeg in de gootsteen. Tot ontzetting van mijn oma. “Rien!” zegt Coba. Op dat moment is jenever op de bon en moeilijk te krijgen. “Gun je die jenever niet aan de buurman?”. “Nee” antwoord Rien bits. “Alcohol is verderfelijk”. “Maar de buurman drinkt maar één glaasje per dag. Een nachtmutsje. Dat kan toch geen kwaad?”. “Alcohol kent geen maat”. Rien is onvermurwbaar.
Waarom is Rien zo halsstarrig?
De vader van Rien, mijn overgrootvader Lambregt, is alcoholist. In de jaren dat Rien opgroeit is het gewoon dat het weekloon wordt uitbetaald in de kroeg. En uiteraard contant, want arbeiders hebben nog geen bankrekening. De kroegbazen willen dit maar al te graag. Vele arbeiders, waaronder de vader van Rien, vierden het ontvangen van het weekloon. Al het geld wordt uitgegeven en stomdronken komen ze naar huis. Vervolgens heeft het gezin geen eten.
De moeder van Rien (Geertrui Elisabeth) probeert dit iedere week te voorkomen. Zodra Rien groot genoeg is, wacht ze samen met hem mijn overgrootvader op. Voordat Lambregt het geld kan verdrinken, neemt ze het hem af. Er moet immers brood op de plank.