Els en Frits – Korte biografie van een huwelijk


Midden in de oorlog is er niet veel vertier. Spertijd. Eten op de bon. Alleen dansles biedt ontspanning. En wekelijks is er een bal. Het is daar dat Els die lange knul voor het eerst ziet. Verlegen zit hij langs de kant. Dat is niet zo gek, hij heeft pas één les gehad. Zodra de dames de heren mogen vragen, grijpt Els haar kans. Ze vraagt Frits ten dans. Frits vind Els zo leuk, dat hij liegt over zijn leeftijd. Hij is pas zeventien en Els al twintig. Op dit bal slaat de vonk over.

Samen overwinnen ze de nodige tegenslagen. Eén van de eerste avonden uit krijgen ze ruzie. Frits wil dat hun eerste zoon Frits Jacobus gaat heten. Net als hijzelf en zijn vader. Els vindt dat maar niets. Drie Fritsen is haar te veel. In 1944 moet Frits onderduiken. Hij is spoorman en op bevel van de regering in Londen gaat het spoor in Nederland plat. Er wordt gestaakt. Maanden zien Els en Frits elkaar niet. Blij vieren ze samen de bevrijding. De vader van Frits ziet niets in Els. Els is kleuterleidster en geen goede partij voor de enige zoon van vader Frits Jacobus sr. Door beide tegenslagen laten de jonge Els en Frits zich niet ontmoedigen.

Na jaren verloving, komt het huwelijk van Els en Frits toch nog onverwacht. In januari 1950 hoort Frits dat hij per 1 maart wordt overgeplaatst van Station Leiden naar Station Arnhem. Arnhem is op dat moment nog grotendeels verwoest door de hevige gevechten in de oorlog. Om kans te hebben op een woning besluiten Els en Frits nog in Februari te trouwen. Ze halen het nog net met de ondertrouw en de trouwdatum wordt vastgesteld op 28 februari. Het gaat allemaal zo snel, dat Els haar opzegtermijn op de kleuterschool in wassenaar niet af kan maken. Er komt een raadsbesluit dat ze gehuwd nog enige tijd mag doorwerken. Zodat er een nieuwe kleuterleidster kan worden aangenomen.

Dan verschijnt op 28 februari een hoge functionaris van de Nederlandse Spoorwegen op station Leiden. Hij heeft de overplaatsing papieren op zak. “Ik zoek Frits Klaasen”. Zegt hij. “Dan moet je naar het stadhuis. Hij trouwt vandaag” zegt de loketmedewerker. De hoge functionaris gaat naar het stadhuis en feliciteert de pasgetrouwde Els en Frits op de receptie namens de Nederlandse Spoorwegen. De papieren houdt hij op zak. De volgende dag hoort Frits dat de overplaatsing niet doorgaat. Er was bewust gekozen voor een vrijgezel voor de post in Arnhem. En getrouwd man is veel te lastig gezien de woningnood in Arnhem. De overplaatsing gaat niet door. Els en Frits trekken in bij de ouders van Frits op de Sitterlaan in Leiden. Op zolder. Op deze wijze hoeven ze niet te verhuizen. Want met het vertrek van Frits zou hun huis anders te groot worden voor een echtpaar zonder kinderen.

In 1954 verhuizen Els en Frits naar Bergen op Zoom. Daar worden Alfred en Hugo geboren. Alfred Alexander wordt vernoemd naar zijn in de oorlog omgekomen Poolse oom Alexander. Hugo Marinus wordt vernoemd naar opa Marinus van Halst. Als de geboortekaartjes van Hugo bij de drukker liggen, blijkt Hugo ernstig ziek. Frits vergeet nooit hoe hij de verpleging om hulp vroeg, maar deze niet kreeg. zal dit nooit vergeten. Terwijl de nonnen in het Katholieke ziekenhuis van Bergen op zoom bidden tijdens de mis, sterft Hugo. Amper een dag oud.

In 1960 wordt Frits opnieuw overgeplaatst. Naar Utrecht ditmaal. Hij wordt leraar aan de hogere bedrijfsschool. In Utrecht wordt Elmer thuis geboren. Els en Frits vertrouwen hun derde zoon niet aan een ziekenhuis toe. Ook wordt Elmer niet vernoemd.

De grote hobby van Frits is vissen. Vele weekenden trekt hij er op uit. Tijdens de vakanties in St. Maartenszee steekt hij zelf de pieren tussen de golfbrekers. Met de werkhengel vangt hij een maaltje aan het strand. Tot 1976 wonen Els en Frits met hun beide zoons in Utrecht. Dan verhuizen ze naar Nieuwegein. Hier voelen ze zich thuis. In de jaren 1980 begint Els met haar grote hobby. Pottenbakken. Wekelijks gaat ze naar het atelier van Lea voor les. De hele familie voorziet ze van beeldjes en zelfgebakken servies. Ze exposeert en maakt de mooiste dingen.

Na de VUT van Frits, gaan ze er met de Caravan op uit. Door het trekken met de caravan pikt Frits een nieuwe hobby op: Jeu de Boules. Veel naar Frankrijk, maar ook naar Polen, Spanje en Portugal. Van alle vakanties en reizen maakt Els plakboeken waar in detail wordt vastgelegd hoe de reis verloopt.

Frits overlijdt nog relatief jong in 1996, 70 is hij pas. In het Antonius ziekenhuis in Nieuwegein. Els stort zich op haar hobby en gaat een tijd lang nog alleen met de caravan op pad. Ook trekt ze veel op met haar familie uit Haarlem. Ze gaat met hen op vakantie en met oud en nieuw is ze in daar te gast.

Als ze ouder wordt, en minder mobiel, gaat Els haar Frits steeds meer missen. Tot een half jaar voor haar dood in 2011 woont ze nog in boerderij Bos. Haar laatste maanden brengt ze door in De Conickshof in Vleuten.

Logica van de blauwe knoop

Opa Marinus van Halst (Rien) heb ik nooit gekend. Hij overleed een paar maanden na mijn geboorte. Ik ken hem via de verhalen van mijn moeder. Opa van Halst was veiligheidsinspecteur in de metaal. Hij moest grote ketels van binnen inspecteren, om vast te stellen of het las en klinkwerk goed was.

Wat me vooral van hem is bijgebleven, is dat hij geheelonthouder was. En daarin is hij zeer principieel. Midden in de tweede wereldoorlog is hij actief met bridgen. En niet onverdienstelijk. Diverse keren wint hij toernooien. Zo ook die ene avond. Als blijkt wat de prijs is, dan geeft hij geen krimp. Hij accepteert hem. En neemt hem mee naar huis.

Thuis aangekomen gaat hij naar de keuken, maakt de gewonnen fles jenever open, en giet deze leeg in de gootsteen. Tot ontzetting van mijn oma. “Rien!” zegt Coba. Op dat moment is jenever op de bon en moeilijk te krijgen. “Gun je die jenever niet aan de buurman?”. “Nee” antwoord Rien bits. “Alcohol is verderfelijk”. “Maar de buurman drinkt maar één glaasje per dag. Een nachtmutsje. Dat kan toch geen kwaad?”. “Alcohol kent geen maat”. Rien is onvermurwbaar.

Waarom is Rien zo halsstarrig?

De vader van Rien, mijn overgrootvader Lambregt, is alcoholist. In de jaren dat Rien opgroeit is het gewoon dat het weekloon wordt uitbetaald in de kroeg. En uiteraard contant, want arbeiders hebben nog geen bankrekening. De kroegbazen willen dit maar al te graag. Vele arbeiders, waaronder de vader van Rien, vierden het ontvangen van het weekloon. Al het geld wordt uitgegeven en stomdronken komen ze naar huis. Vervolgens heeft het gezin geen eten.

De moeder van Rien (Geertrui Elisabeth) probeert dit iedere week te voorkomen. Zodra Rien groot genoeg is, wacht ze samen met hem mijn overgrootvader op. Voordat Lambregt het geld kan verdrinken, neemt ze het hem af. Er moet immers brood op de plank.

Verzuiling, de socialistische zuil?

Opa van Halst was geheelonthouder. Opa Klaasen was zetter. Ook was hij overtuigd atheïst, hij had zelfs een atheïsten bijbel. Beide waren overtuigd aanhanger van de SDAP. Tot begin jaren 1970 gold dat ook voor mijn ouders. Vader was actief in het FNV en steevast werd het vakje bij de PvdA roodgemaakt in het stemhokje. Ook was mijn vader actief in de vakbond. Hij volgde diverse kader trainingen. Tot haar dood bleef mijn moeder lid van de VARA. Op verjaardagen werd druk gediscussieerd over politiek, bijvoorbeeld met tante Truus. Een nicht van mijn moeder uit Haarlem. Vrijwel haar hele jeugd woonden ze naast elkaar. Tante Truus was actief kaderlid van de PvdA. Zonder enige twijfel hoorden mijn beide ouders bij de socialistische zuil.
In 1955, toen mijn vader assistent stationschef was in Bergen op Zoom, werd dit pijnlijk duidelijk gemaakt door de Pastoor. Mijn ouders woonden sinds kort in een nieuwbouw flat toen mijn broer Alfred werd geboren. Korte tijd later werd ook een baby geboren bij de buren. De Pastoor kwam bij deze katholieke buren op kraamvisite, en feliciteerde hen met de eerste geboorte in de straat. Verbaasd wezen de buren op de geboorte van Alfred. De Klaasens waren toch de eerste? “Die zijn niet van de parochie” vatte de Pastoor de verzuiling kort samen.

Deze gebeurtenis, plus de omstandigheden rond het overlijden van mijn broertje Hugo een dag na de geboorte, maakten dat mijn vader niet veel op had met de katholieke zuil. Eind jaren zeventig kreeg ik nog het advies om vooral niet met een katholiek meisje te trouwen.

Tot zover lijkt alles duidelijk. De hokjes zijn afgebakend. De verzuiling is bevestigd.

Niets is minder waar. Om te beginnen was daar oom Bil. Die was bankdirecteur en hoorde bij de liberale zuil. En dan was er nog een oom die aannemer was. Oma Klaasen was gelovig luthers. En overgrootmoeder Eek streng gereformeerd. Op zondag mocht er maar uit één boek worden gelezen, de Bijbel. Mijn beide ouders lieten zich dopen. En mijn moeder werd lid van de VCJC (Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale). Met de VCJC ging zij samen met haar beste vriendin Janny op zomerkamp.

Het verhaal van mijn ouders is maar een voorbeeld, maar het geeft aan dat de scheiding tussen de zuilen niet absoluut was. Leden van dezelfde familie konden bij verschillende zuilen horen. En ook was het geen uitzondering om gelijktijdig deel uit te maken van organisaties van verschillende zuilen. Het voorbeeld van mijn ouders onderschrijft de nuancering in “verzuiling is een mythe” in het geschiedenis magazine van oktober 2011.

Commando met Astma

Kort na de oorlog word Frits opgeroepen voor militaire dienst. Als hem gevraagd wordt of hij officier wil worden, dan weigert hij. Als officier duurt de dienstplicht een half jaar langer. En dat wil hij niet. Hij wil zo snel mogelijk terug naar het spoor. Zonder dat hij dit weet, wordt hij als communist te boek gesteld. Omdat hij de eed aan de koningin niet wil afleggen. Hij wordt ingedeeld bij de commando luchtvaart troepen. Daar vliegt hij één keer. Als ballast in het bom-ruim.

In het kader van de politionele acties, worden de commando luchtvaarttroepen uitgezonden naar Nederlands Indië. Ter voorbereiding koopt Frits een FN op de wapenmarkt in Luik. Dit pistool heeft het voordeel dan 9mm ammunitie van een stengun kan worden afgeschoten. De aankoop is een geheim advies van de peletonscommandant. Nodig om de kazerne te kunnen verlaten in Indië.

Uiteindelijk komt het bericht. Het peleton zal worden ingescheept. Het tropenuniform van zijn oom en andere bepakking wordt ingescheept. De laatste avond in Nederland wordt gevierd. In de wetenschap dat het maar de vraag is of de mannen van het peloton de oorlog in Indië zullen overleven, besluiten ze de bloemetjes buiten te zetten. De mannen gaan op stap en komen ruim nadat hun verlof is verlopen terug in de kazerne. Stomdronken. Met meer dan dertig man worden ze opgesloten in een cel die amper groot genoeg is voor twee.

Frits krijgt het stik benauwd. Een maat waarschuwt de bewakers. Snel wordt hij afgevoerd naar de ziekenboeg. Na een uitvoerig onderzoek, constateert de arts dat Frits een astma aanval heeft gehad. “Wil je naar Indië?” vraagt hij. “Niet om te vechten” antwoord Frits. Op basis van de astma en dit antwoord verklaart de arts Frits ongeschikt voor militaire dienst. De FN verkoopt Frits aan een kameraad. Het tropenuniform blijft aan boord.

Het loopt niet goed af met het peleton. Als commando luchtvaarttroepen worden ze gedropt boven vijandelijk gebied. Zonder enige training worden ze aan een parachute het vliegtuig uit gegooid. Statistieken leren dat geen training tot minder gewonden leidt dan slechte training. Ook de stenguns zijn niet betrouwbaar. Soms vuren ze naar achteren. Een groot aantal van het peleton sneuvelt tijdens de politionele acties.

Frits hoeft dit niet mee te maken, hij zwaait af. Gezien het vertrek naar de tropen, heeft oma van alle lange leger onderbroeken de pijpen afgeknipt. Ze moeten wel weer als lange onderbroek worden ingeleverd. Dus naait Oma de pijpen weer aan de onderbroeken. Frits levert ze in. “De pijpen zijn nog nieuw” betoogd hij. Maar dit kan de fourier niet overtuigen. Hij blijft bij zijn standpunt. Vernieling van rijkseigendom.

Der Panzerzug

Politieagent. Dat wil Frits Klaasen worden als hij van de HBS afkomt. Dan is het zover. In de zomer van 1943 slaagt Frits voor zijn HBS examen. Om toegelaten te worden tot de politieschool, moet hij lid worden van de NSB. Dat wil hij niet. Dus kiest hij voor de Nederlandse Spoorwegen. Daar kan hij aan de slag.

Op een gegeven moment werkt Frits op een seinpost. Hij heeft de verkeersregels op het spoor moeten leren, passagierstreinen hebben altijd voorrang. Als twee treinen van hetzelfde spoor gebruik moeten maken, twijfelt hij niet. Hij dirigeert de goederentrein naar een zijspoor en laat de passagierstrein van Leiden doorrijden naar Utrecht.

Het handelen van Frits blijft niet zonder gevolgen. Al snel verschijnt een Sturmbahnführer op de seinpost. Hij is woedend. Welke onverlaat heeft de Herman Göring Panzerzug stilgezet? Het is duidelijk dat in zijn ogen sprake is van sabotage. Frits staat te beven en is doodsbang. De ervaren seinwachter neemt het voor Frits op. Hij zegt dat onervarenheid in het spel is. Tot grote opluchting van Frits accepteert de Duitse officier het verhaal.

Mijn oma is geboren in Polen

 

Mijn oma is geboren in Polen. In Zgierz, 5 april 1894. Ze had twee geboorte data, want in die tijd hoorde dat deel van Polen bij Rusland. Op haar konfirmationsschein (bewijs van belijdenis/confirmatie) stond 5 april 1994 de datum van de Lutherse kerk, volgens de Gregoriaanse kalender. Op haar paspoort 24 maart 1894 de datum van de Russische overheid, volgens de Juliaanse kalender.

In de eerste wereldoorlog is ze gevlucht. Samen met haar zus, Jenny. In eerste instantie zochten zij hun toevlucht in het Ruhrgebied. Tegen het einde van de oorlog waren de omstandigheden daar slecht. En na de Duitse nederlaag, zijn ze uitgeweken naar Nederlan. Volgens mijn vader kwamen ze uit een rijke familie. Herenboeren. Door het oorlogsgeweld in Polen raakte hun vader alles kwijt. Dat zou nog een keer gebeuren. Vlak voor de eerste wereldoorlog woonde in Zgierz 5.500 mensen die Duits spraken en/of het lutherse geloof aanhingen. Na de eerste wereldoorlog waren dat er nog maar circa 2.500. Mijn oma en tante Jenny waren kennelijk niet de enige inwoners van Zgierz die naar elders zijn uitgeweken.

Beide zusters leerden in Amsterdam hun toekomstige man kennen. Voor Lydia was dat Frits. Frits Jacobus Klaasen, mijn opa. Na haar huwelijk gingen ze in 1921 wonen aan de Borssenburgstraat 20. Vol trots lieten ze een fotograaf hun huis vastleggen. Op een aantal van deze foto’s figureerden ze zelf. Op dit adres is ook mijn vader geboren.

Mijn oma is zich altijd Poolse blijven voelen. Ze hield van Flevoland. De uitgestrekte vlaktes van de Polder herinnerde haar aan Polen.

Toen de crisis zich aandiende verhuisde de familie Klaasen naar Leiden. Naar de Sitterlaan. In Leiden had opa werk. Hij was zetter. Het is hem niet gelukt de hele crisis aan de slag te blijven. Om deze reden moest Oma tijdens de crisis het geld verdienen als naaister. Achter de trapnaaimachine. Een Singer. Deze Singer staat nu als pronkstuk bij mij in de woonkamer.

Foute Tante

Iedere familie kent een zwart schaap. Bij ons was dat de foute tante. Er werd niet heel vaak over gesproken. Maar als het ter sprake kwam, dan voelde je de schaamte. En de woede. Tante had iets gedaan wat goede Nederlanders niet deden.

Tante Jenny was fout in de oorlog. Ze werd lid van de NSB en net als alle andere NSB’ers werd ze na de oorlog geïnterneerd. Dat heeft nogal eens tot ruzies geleid. Een aantal keren wilden mijn opa, of mijn vader, niets meer met haar te maken hebben. Maar meestal werd het bijgelegd. Adolf Pürschel heette haar vader. Haar moeder Emma had de achternaam Botke.

 Pas kort geleden ben ik me gaan beseffen dat het NSB lidmaatschap van tante Jenny met haar afkomst te maken kan hebben gehad. Tante Jenny kwam uit Polen. Een gedeelte van Polen waar eeuwenlang veel immigratie vanuit Duitsland heeft plaats gevonden. Ze was Luthers en thuis werd Duits gesproken. Misschien voelde zij zich, anders dan mijn oma, meer Duits dan Pools.

Lange knul

Toen  mijn vader vijftien jaar geleden overleed, was ik van plan om een boek over zijn leven te schrijven. Het is er nooit van gekomen. Toch is schrijven over een dierbare die is overleden, een manier om diens nagedachtenis levend te houden. Daarom wil ik teruggaan naar 1943. Leiden.

Voor een jonge vrouw van twintig en een jonge man van zeventien is het een moeilijk jaar. Het sociale leven tijdens de bezetting begint stil te vallen. De duitse propaganda drukt een steeds groter stempel op het uitgaansleven. Meer en meer artikelen gaan op de bon. Feestjes duren door de avondklok steeds vaker de hele nacht.

De dansschool is één van de weinige mogelijkheden tot ontspanning. Dansavonden zijn het hoogtepunt. Samen met haar hartsvriendin Jannie, gaat de jonge Els van Halst naar zo’n dansavond. Met haar 1 m75 torent Els boven alle meiden uit. Bijna alle jongens kijken letterlijk naar haar op. Ze verlangt naar een jongen die ze recht in de ogen kan kijken.

Na enige tijd vallen de ogen van Els op een stil tweetal in de hoek, aan de andere kant van de danszaal. Terwijl de vloer volstroomt met dansparen, blijven zij zitten. Maar die ene knul, die is lang! Minstens 1m80. Els wijst Jannie op de twee. Jannie vind de andere knul maar niks. Hij heeft een wipneus.

Als de dames de heren mogen kiezen, dan grijpt Els haar kans. Ze stapt op de lange knul af en vraagt hem ten dans. Jannie vraagt de ander, Joop. Het dansen gaat niet vlekkeloos. Verlegen vertelt Frits, de lange knul, dat hij pas één dansles heeft gehad. “Hoe oud ben je?” vraagt Els. 18. Zegt Frits stoer. Hij liegt er een jaartje bij. Anders lijkt hij zo jong.

Het klikt tussen Els en Frits. Al snel hebben ze verkering. Trouwen doen ze pas in 1950, maar dat is een ander verhaal. Ook Jannie en Joop worden een stel. Die zijn nog veel eerder getrouwd.

In memoriam Els Klaasen van Halst

21 januari 1997 is de as van pappa verstrooid.

Op Noorderveld.

Elske, het was jouw wens om weer samen met jouw Frits te zijn.

In het begin vond Els de naam Klaasen vreselijk. Het is ook een hele overgang, als je geboren bent als Van Halst. Maar mamma hield van pappa. Van die lekker lange vent.

Op een foto uit december 1945 schreef ze:

“voor Frits. Elske. Liefde overwint alles.”

Dus werd ze mevrouw Klaasen.

Dat koste haar wel haar baan. In 1950 mocht een getrouwde vrouw niet bij de overheid werken. Ook niet als kleuterleidster. De gemeenteraad moest er aan te pas komen om de opzegtermijn vol te maken.

Dertig jaar lang was mamma fulltime huisvrouw.

Eerst in Leiden, op zolder bij haar schoonouders. Samen met Frits had ze daar haar eigen stek. Zonder het jonggetrouwde stel, hadden Frits senior en Lydia hun huis uit gemoeten. De gemeente vond hun huis als gevolg van de heersende woningnood te groot voor een ouder echtpaar.

Vervolgens runde mamma het huishouden in Bergen op Zoom (waar mijn broer werd geboren) in Utrecht (waar ik werd geboren) en in Nieuwegein.

In Utrecht had mamma in het begin moeite om te aarden. Voor het eerst bij de bakker in Lombok, dacht ze dat ze in het buitenland was terecht gekomen. Ze kon het platte Utregs niet verstaan.

Dat mijn moeder uit Haarlem kwam, heb ik mijn hele schooltijd geweten. Als ik ook maar een vleugje Utregs oppikte, dan werd ik thuis bits terecht gewezen.

Mamma zorgde voor ontbijt, de lunch en het avondeten. Vooral dat laatste viel haar zwaar. Als ze uit eten ging, of bij iemand anders at, vond ze het eten altijd lekkerder. Vooral omdat ze het niet zelf had hoeven klaar maken.

Maar als oom Barend kwam, dan maakte ze gehakt ballen!

Mamma hield van het verleden. Ze genoot van kostuum series. Vooral die van de BBC. We vonden tientallen banden met opnames van The House of Elliot. Ook heb ik met haar genoten van The Onedin Line en vele andere series en films.

Ongetwijfeld komt mijn passie voor geschiedenis van mamma. Tijdens mijn studie vertelde ik haar tijdens de afwas, wat ik leerde op de universiteit.

Steeds vaker kreeg mamma van familie en vrienden foto’s van haar jeugd in Haarlem toegestuurd. Die heeft ze verzameld in een doos. Geordend op onderwerp. Samen met krantenknipsels. Als ik bij haar kwam, dan liet ze zien.

Dertien jaar woonde ze op de Garenkokers kade, naast haar nicht Truus. Afgelopen maart ben ik samen met mijn moeder daar nog geweest. De foto’s die ik toen maakte heeft ze tot het laatst bij zich gehouden.

Haar hele leven is mamma blijven houden van de zee. In de zomer ging ze met neven en nichten, waaronder Niesje, naar het strand en de Kennemer duinen. Tot mijn twaalfde gingen we ieder jaar op vakantie naar hetzelfde vakantiehuisje in St. Maartenzee. En daarnaast vaak met Tante Nies, Oom Barend en de jongens naar de Kennemer duinen. Of met Oma vanuit Leiden naar Noordwijk.

Na het overlijden van opa kochten pappa en mamma een Caravan. De weekenden waren werden gevuld met kampjes van de NCC. Mamma zorgde dat de caravan werd ingeruimd. En zodra pappa van zijn werk kwam, gingen we op pad. Zo brachten we weekendjes door op natgeregende weilanden, zonnige duinen en werd er veel ge-jeu-de-bouled. Frankrijk werd de belangrijkste vakantiebestemming. Met de Caravan en meestal aan de kust.

Mamma was ook creatief. Tijdens haar revalidatie in Doorn, ontdekte ze de pottenbakkersschijf. Dit werd haar passie. Vooral voor boetseren had ze een gave. Ze bracht klei tot leven. Veel van wat ze maakte gaf ze weg of werd verkocht.

Zodra mijn broer en ik het huis uit waren, kon ze zich toeleggen op deze hobby. Dat hield ze vijfentwintig jaar vol. Op Zuilenstein, thuis en in het atelier bij Lea.

Tijdens de crematiedienst vertoonden we een impressie van haar werk.

Mamma maakte op bestelling en spontaan de mooiste dingen voor alle gelegenheden.

Voor de fietsclub van Alfred maakte ze prijsjes, voor de jeu de boules club van pappa een mascotte.

Aangezien ik gek was op strips, kreeg ik een verzameling striphelden. Eppo, Asterix, Obelix, Kuifje en Lucky Luke.

Voor Bianca maakte ze beeldjes van haar katten, Coco en Annabelle. Na de geboorte van Elianca, maakte ze het geboortekaartje na als reliëftegel. En later volgde Lala.

Ook maakte ze veel variaties op de Els, de boom van verleden, heden en toekomst. Diverse keren haalde ze de krant. Ook kwam haar werk op exposities terecht.

Tussendoor loste mamma de ene kruiswoordpuzzel na de andere op. Daarmee won ze bij een prijsvraag van het Makado center nog een rondvlucht boven Nieuwegein.

In één van haar vele plakboeken kwam ik de reportage tegen.

Toen pappa eenmaal in de VUT zat, waren pappa en mamma weinig thuis. Weekenden en midweken bij de NCC. Voor- en najaar op reis. Meestal naar Frankrijk. Maar ook lange reizen naar Portugal en Polen. Zo werd ik in 1990 door de Nederlandse ambassade in Polen gebeld, omdat hun reisgenoten autopech hadden. De Citroën CX kon in Polen niet worden gemaakt. Of ik de ANWB wilde bellen om hem naar de dichtstbijzijnde dealer (in Berlijn!) te laten slepen.

Na de dood van Pappa had mamma nog één grote wens. Ze wilde naar Malta. In 1997 maakten we die reis. Dat was de tweede keer dat ze vloog.

Sinds 1976 woonde mamma in Nieuwegein. Eerst in de Batau, later in Galecop.

Daar had ze tot haar eind willen blijven. Op boerderij Bos.

Dank aan diegenen die alles op alles hebben gezet om dat mogelijk te maken.

De thuiszorg, Mieke en de maaltijden van Hoekwater.

Helaas was het vorig jaar niet meer vol te houden. Ook de Conickshof wil ik bedanken. Ook al was haar tijd daar veel te kort.

Tot slot willen we afscheid nemen van mama zoals ze was.

Creatief en zorgzaam.

Mamma, we zullen je missen.